vrijdag 24 september 2021

spokende advocaten

De twee advocaten- Een Fries griezelverhaal over twee rondspokende advocaten

Het was niet pluis op het Olfertsveld en iedereen in Beetsterzwaag wist wie daar rondspookten: de twee boze advocaten. Jarenlang hadden ze kwade zaken gedaan en ze wisten precies waar de mazen van de wet het nauwst en waar ze het wijdst waren. Zo hielpen ze de boeven ontsnappen en eerlijke mensen lieten ze tegen de lamp lopen.

Het waren twee broers die samen hun praktijk uitoefenden en ook in hetzelfde huis woonden. Als je er 's avonds voorbijkwam, kon je ze te keer horen gaan, want dan bespraken ze de streken die ze zouden uithalen en telkens dronken ze elkaar toe, tot ze erbij in slaap vielen.

Eens echter hadden ze zoveel gedronken, dat ze niet meer wakker werden. "Nu zullen we geen last meer van hen hebben," dachten de mensen in Beetsterzwaag, maar ja, ze hadden buiten de advocaten gerekend. De beide broers hadden geen groter plezier gekend dan het plagen van hun medemensen, en in hun kwaliteit van spoken ging hun dat nog beter af.

In die tijd was het Olfertsveld een schraal heideland, waar de weg van Beetsterzwaag naar Olterterp doorheen liep. Overdag was het er erg stil: de scheper hoedde er zijn schapen, een jager, met het geweer onder de arm, een weitas over de schouder en een patrijshond naast zich, loerde er op de hazen en over de weg reed zo nu en dan een sjees voorbij of een voerman liep er naast de zwaarbeladen wagen voort, een lange pijp in de mond.

Na zonsondergang echter was het gedaan met rust en vrede. "De dag is voor jullie, maar de nacht is voor ons," dachten de advocaten en dan begonnen ze te spoken. Wie 's avonds of 's nachts het Olfertsveld overstak, hoorde opeens voetstappen achter zich, zonder dat hij iemand zag. Werd hij bang en stapte hij vlugger door, dan liepen de onzichtbare achtervolgers ook sneller, en als hij het op het laatst op een lopen zette hoorde hij het schaterend gelach van de advocaten, dat van alle zijden tegelijk scheen te komen.

Ook rijtuigen en ruiters lieten ze niet rustig voorbijgaan, en wat de mensen niet konden waarnemen, zagen de paarden, want die sloegen dan op hol en menig ruiter tuimelde uit het zadel.

De koetsiers wisten wel beter en ze deden dan geen moeite om de paarden in te houden. Legden de dieren de oren in de nek, beten ze onrustig op het bit, sloegen ze met de staart of sprongen ze terzijde, dan gaven ze hun de vrije teugel om maar zo snel mogelijk het veld achter zich te hebben. Als zo'n rijtuig dan hotsend en botsend over de oneffen weg ratelde, hoorden de inzittenden duidelijk het luide lachen van de twee kwade advocaten.

't Is gemakkelijk te begrijpen dat men hen liever kwijt dan rijk was en toen de geduchte duivelbanner en heksenmeester Peter Kapoes van Oldeboorn het plan opperde om voor tien gerande gouden dukaten het Olfertsveld van de spoken te verlossen, werd dat voorstel in Beetsterzwaag met beide handen aangenomen.

Zo op het oog was Peter Kapoes maar een heel gewoon mannetje, een klein keuterboertje die maar weinig land bezat en met hard werken aan de kost moest komen, maar - pas op! - er zat meer achter Kapoes dan je denken zou. Datzelfde eenvoudige boertje liet heksen met bezemstok en al uit de lucht vallen en spoken klappertandden van schrik als hij hen aansprak. Als Kapoes de voordeur van een spookhuis naderde, waar niemand wonen dorst en menigeen - rats! - de hals was afgesneden dan stoven de kwade geesten de achterdeur uit.

Wie na donker met Kapoes wandelde, zag hem opeens terzijde gaan en met zijn driekantige steek onder de arm in de berm wachten op datgene wat over de weg kwam... de voorschaduw van een gebeurtenis die eens komen zou, een nachtelijk voorgezicht. Wie dan niet naast Kapoes ging staan en halsstarrig door bleef lopen op de weg, kreeg zo'n oorveeg van een onzichtbare hand, dat hij met suizebollend hoofd opzij tuimelde.

Nee, tegen Peter Kapoes hadden zelfs de beide advocaten geen kans.

Op een avond kwam deze duivelbanner op een wagen, met twee paarden bespannen, over het Olfertsveld gereden. Hij zat op het voorkrat en achter hem was een zitplank over de wagen gelegd.

In het midden van het veld gekomen tekende hij wonderlijke figuren in de lucht met zijn zweep en sprak zeven krachtige woorden. Aan de macht van het woord konden de advocaten geen weerstand bieden en of ze wilden of niet, ze moesten op de zitplank plaatsnemen. Peter haalde er de zweep over en de wagen snelde over de heide.

Toen ze eenmaal het Olfertsveld achter zich gelaten hadden, kon Peter Kapoes de advocaten niet langer op de wagen houden. Ze sprongen eraf, schudden hun vuisten tegen de voerman en trachtten de wagen te doen keren: ze probeerden van alles, ze trokken zo hard ze konden, staken hun armen en benen tussen de spaken van de wielen en lieten zich zo meeslepen, ja, ze beten hele stukken uit het hout, maar de wagen ging onherroepelijk vooruit en Peter deed of hij niets zag of hoorde. Rustig zijn pijp rokend, sprak hij zo nu en dan de paarden vriendelijk toe, want de dieren hadden het zwaar te verantwoorden: ze zweetten zo dat er geen haartje op hun lijf droog bleef.

Waarom de advocaten niet terug konden naar hun oude spookplaats, het Olfertsveld? Dat zat hem in de zeven krachtige woorden, die Peter Kapoes gesproken had. Altijd moesten ze bij de wagen blijven, zo lang de paarden trekken konden en dat ze dat konden, daarvoor had Peter op zijn manier gezorgd.

De tocht ging in het holle van de nacht over Drachten, Opeinde en Suameer en daarna linksaf naar Garijp tot de wagen stilstond in een hooiland, dat nog steeds het Advocatenland heet. Daar trok Peter met zijn voet een kring in het gras onder het prevelen van een bezwering en daarna dreef hij de advocaten binnen die kring, en reed naar Beetsterzwaag om de dukaten in ontvangst te nemen.

Daar stonden nu de spoken op het afgelegen hooiland, veroordeeld om binnen de door Peter getrokken kring te blijven. Jarenlang heeft het geduurd eer er op die plek een grasscheutje opkwam, zo werd er de grond platgetreden door de al maar heen en weer lopende advocaten.

Eindelijk groeide er weer gras, als een bewijs dat de beide spoken rust hadden gevonden en nu is deze plek niet meer terug te vinden in het hooiland.

maandag 8 maart 2021

het oorlog trauma van mijn moeder

 

Het Joodse kindertehuis: het verhaal van mijn moeder

 

Bij ons thuis draaide alles om de Tweede Wereldoorlog. Er ging bijna geen dag voorbij zonder dat het over de oorlog ging. Toen ik jong was wist ik niet dat mijn ouders behoorlijk getraumatiseerd waren door de gebeurtenissen die ze in de oorlog  hadden meegemaakt. Alles wat ik hier vertel is de weergave zoals mijn ouders het ons jarenlang hebben verteld. Het gaat over gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog, die mijn moeder haar hele leven achtervolgd hebben.

Mijn moeder is geboren op 5 december 1929 in Eisden (BelgiĆ«). Wanneer ze vier  jaar oud is komt ze in Leiden in het kindertehuis terecht. Ze zou daar blijven tot haar 21e jaar. Ze heeft het niet gemakkelijk bij de nonnen. Ze wordt regelmatig geslagen met stokken en riemen.

Wanneer ze zes jaar oud is moet ze gaan helpen in een lijkenhuisje dat bij het tehuis hoort. Wanneer op 10 mei 1940 de Tweede Wereldoorlog uitbreekt is mijn moeder bijna tien jaar oud.


 

De eerste dagen van de oorlog is het wat wennen. Mijn moeder en de andere kinderen mogen de eerste dagen niet naar buiten. Na een aantal dagen, als alles weer wat gewoon is, mogen ze weer naar buiten. Ze krijgen weer school (o.a. handwerkles) en mijn moeder doet haar werkzaamheden in het lijkenhuisje.             

In 1943 ligt ze vaak wakker van de vliegtuigen, die op weg zijn om steden in Duitsland te bombarderen. Regelmatig gaan de nonnen met de kinderen naar buiten en lopen altijd langs een Joods kindertehuis in de roodenbugerstraat in leiden

Op 17 Maart 1943  lopen ze daar ook weer. Over wat ze dan ziet zal ze haar hele leven praten en het zal haar blijven achtervolgen.

Als ze de roodenburgstraat op lopen en bij het joods kindertehuis aankomen,  zien ze dat er verschillende Duitse trucks staan met allemaal Duitse soldaten. Die zijn bezig het kindertehuis leeg te halen. De kinderen  van het huis moeten  allemaal in de trucks die klaar staan. Op een gegeven moment  ziet mijn moeder een paar jonge kinderen die het niet lukt om in de truck te stappen. Een paar Duitse soldaten lopen naar hen toe. De kinderen worden bij hun enkels gepakt en als oud vuil in de truck gesmeten. De voorbijkomende kinderen en nonnen raken erg  overstuur. Op dat moment duwt een Duitse soldaat en geweerloop in haar rug  en maakt hen duidelijk dat ze weg moeten. Ze keren om en gaan naar het kindertehuis terug.



Dat mijn moeder van deze gebeurtenis een trauma  heeft op gelopen, blijkt vele  jaren later.

Het is 1975 en het is dan 30 jaar geleden dat Nederland is bevrijd. Mijn moeder woont in Haarlem samen met mijn vader, mijn zus, mij en mijn broertje. We wonen op het Cremerplein 37 in Haarlem. De Barteljorisstraat is niet ver van ons huis. Daar vinden op dat moment de filmopnames plaats van het boek  “De schuilplaats” van Corrie  ten Boom. In de Barteljorisstraat heeft Corrie’s vader een klokkenwinkel. Tijdens de oorlog was daar een schuilplaats voor mensen die moesten onderduiken of vluchten voor de Duitsers. Ze worden verraden en er volgt een inval door de Duitsers. Deze gebeurtenissen waren ze daar aan het opnemen.

Zoals wel vaker gingen mijn ouders in de avond wandelen. Mijn zus paste dan op mij en mijn broertje. Zo ook die avond. Na wat gelopen te hebben komen ze in de buurt van de klokkenwinkel in de Barteljorisstraat. Er staan Duitse trucks in de straat en acteurs verkleed als Duitse soldaten. Op een gegeven moment  ziet mijn moeder de Duitse trucks en soldaten op het dak en op de grond.  Ze raakt helemaal buiten zinnen en in totale paniek. Op dat moment ziet ze weer voor haar hoe het Joods kindertehuis in Arnhem wordt leeggehaald door de Duitsers.

De filmploeg probeert haar nog duidelijk te maken dat het filmopname is,  maar niks kan haar tot bedaren brengen. De inmiddels opgeroepen politie weet ook niet wat ze moeten doen. Mijn vader vertelt hen van de achtergrond en waarom ze zo buiten zinnen is. Daarop besluiten de agenten hen thuis te brengen. Als de politie- auto voor ons huis stopt ziet mijn zus mijn ouders uitstappen. Als ze de deur open doet vertelt mijn vader en de politie wat er is voorgevallen. Het lukt mijn zus na lang praten om haar tot rust te brengen. Jaren later zou mijn zus over deze dag zeggen, dat ze nooit meer een zo bang en angstig iemand heeft meegemaakt.

Ik heb deze gebeurtenissen weergegeven zoals mijn moeder ons jaren lang verteld heeft.

Klaas Korver